Nieuwsbrief maart 2010

Inhoudsopgave

1. John Jorritsma, nieuwe voorzitter Raad van toezicht
2. Kennismaken met de nieuwe directeur: Hans Hillebrand
3. Eerste resultaten onderzoek beschikbaar
4. Samenwerking met Groene Kennis Coöperatie

1. In gesprek met John Jorritsma

John Jorritsma is sinds 1 februari 2010 de nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht van de STIRR. Jorritsma is een bestuurder in hart en nieren en zijn naam wordt vaker in verband gebracht met innoveren. We stelden de nieuwe voorzitter een aantal vragen over innovatie, Friesland en de STIRR.

In het persbericht dat verschenen is rond uw benoeming als voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting Innovatie Recreatie & Ruimte (STIRR) zegt u dat innovatie in de recreatiesector nodig is en zich ook uitbetaalt. Kunt u daar een (Fries) voorbeeld van noemen?
Fryslân wil de proeftuin zijn voor het elektrisch varen. De provincie wil dit stimuleren, onder watersporters, maar ook onder watersportbedrijven, jachtbouwers en de beroepsvaart. Het doel is over vijf jaar drieduizend elektrische vaartuigen in Fryslân te hebben. Wie daar nu al aan deelneemt, kan voor de ombouw provinciale subsidie krijgen.

De staandemastroute die Fryslân kent, is ook een vorm van innovatie. Watersporters kunnen door de aanleg van aquaducten en beweegbare bruggen in kortere tijd grotere delen van de provincie bereiken. Dat maakt Fryslân als recreatiegebied extra aantrekkelijk.

Elders hebben we gelezen dat u vindt dat Friesland beter vermarkt moet worden. Wil de recreatiesector in economisch opzicht belangrijk blijven voor de samenleving, dan zal vermarkting van het unieke van de provincies noodzakelijk zijn. In hoeverre ziet u daarin een taak voor de STIRR?
De STIRR kan kijken hoe de sterke punten van de recreatiesector in bepaalde regio’s te optimaliseren zijn. Hoe kunnen ondernemers, overheid en kenniscentra met behulp van nieuwe technieken bijvoorbeeld de Veluwe nog aantrekkelijker maken voor toeristen? Wat kan zo’n aanpak betekenen voor de badplaatsen? Door die sterke punten verder uit te bouwen, kunnen die regio’s zich nog nadrukkelijker verkopen als onderscheidend in hun marktsegment.

Uw naam wordt vaker in verband met innovatie genoemd. Van vernieuwing in het bedrijfsleven naar vernieuwing in een heel specifiek deel van het bedrijfsleven, namelijk de recreatiesector. Een grote stap?
In elke sector gaat het er om dat je zoekt naar nieuwe wegen, of het nu gaat om de watersport of om een melkveehouderij. Dat kun je op eigen houtje doen, maar nog beter is het om dat in gezamenlijkheid te doen. Ondernemers zoeken kennis, kenniscentra zoeken mogelijkheden om hun vindingen te kunnen benutten. Breng dat bij elkaar en het begint bijna vanzelf te lopen. Dan maakt het niet veel uit in welke sector je actief bent. Je moet er alleen voor zorgen dat de bal begint te rollen.

Wat mogen we concreet van onze nieuwe voorzitter verwachten?
Het afgelopen jaar kende Fryslân 17 procent meer toeristen. Graag zou ik ook zo’n groei in de rest van het land teweeg willen brengen. Maar dat doe je niet zomaar even. Dat hangt van veel factoren af. Toch kun je wel proberen het een flinke draai de goede kant op te geven. Als voorzitter wil ik graag die extra push geven. Nederland is een klein land dat bijzonder veel biedt voor toeristen: historische steden, strand, zeilwater, bossen, eilanden en uiteraard de molens en tulpen. Daar moeten we optimaal van profiteren door al die verschillende facetten met hulp van de nieuwste technieken nog interessanter en toekomstgericht te maken. Dat wil ik graag in beweging zetten, maar dan wel samen met de sector. Iedereen moet meedoen en onorthodoxe wegen willen bewandelen. Dan zien we wel op hoeveel procent groei we uitkomen.

2. Kennismaken met Hans Hillebrand

Hans Hillebrand is sinds 1 januari 2010 de nieuwe directeur van de Stichting Innovatie Recreatie en Ruimte. Hij volgde daarmee Jan van Roekel op. Jan was kwartiermaker en zijn werk zit er op. Aan Hans de taak om de STIRR verder op weg te helpen. Hans stelt zich zelf voor.

Beste lezers,

Per 1 januari 2010 ben ik Jan van Roekel opgevolgd als (parttime) directeur van de Stichting Innovatie Recreatie en Ruimte (STIRR). Jan heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan het op poten zetten van STIRR. Nu het kwartier maken er op zit, geeft hij graag het stokje door.

Laat ik even kort wat over mezelf vertellen. Naast mijn nieuwe functie bij STIRR, ben ik ook werkzaam bij Habitura, een van oorsprong Brabants bedrijf dat zich richt op het realiseren van natuur en landschap (www.habitura.nl). Bij Habitura vervul ik de functie van Directeur Gebiedsontwikkeling. Daarvóór ben ik onder andere werkzaam geweest bij Habiforum (www.habiforum.nl) en InnovatieNetwerk (www.innovatienetwerk.org). Vanuit laatstgenoemde organisatie heb ik mee aan de wieg van STIRR mogen staan. Vanuit Habiforum heb ik veel gewerkt aan gebiedsontwikkeling.

Zoals gezegd, het kwartiermaken voor STIRR zit er op: de organisatie staat en de financiën zijn geregeld. Een prettig moment dus om binnen te komen. We kunnen ons nu helemaal richten op de zaken waar het eigenlijk om gaat: het realiseren van een economisch gezonde recreatiesector die niet alleen gezien wordt als producent van omgevingskwaliteit, maar ook daadwerkelijk zo opereert.

Speerpunten voor 2010 zijn:

  • resultaten behalen, zowel in de innovatieprojecten als in de verspreiding van de aldus opgedane kennis;
  • het linken van innovatieve ondernemersactiviteiten met het beleidstraject van de regionale beeldverhalen;
  • een goede basis leggen voor het vervolg van ons programma.

We prijzen ons gelukkig met het feit dat John Jorritsma (zie elders in deze Nieuwbrief) is aangetreden als nieuwe voorzitter van onze Raad van Toezicht. Dat is niet alleen van belang vanwege zijn persoon, maar ook om (nog) betere relaties te ontwikkelen richting de provincies, die aan de lat staan voor de regionale beeldverhalen.

Graag maak ik trouwens van de gelegenheid gebruik om de voorzitter a.i. van de Raad van Toezicht, Erik Droogh, te bedanken voor zijn fantastische werk. Vooral aan hem en Jan van Roekel is het te danken dat STIRR zo ver heeft kunnen komen. Gelukkig blijft Erik ons nog als penningmeester bijstaan en Jan gaat projecten ondersteunen. Dus hun know how blijft voor ons behouden.

Ik hoop op een prettige samenwerking met u allen. Aarzel niet om contact met mij op te nemen als u vragen heeft of assistentie bij innovatieve ruimtelijke projecten in relatie tot recreatie zou kunnen gebruiken. U kunt mij bereiken via hans.hillebrand@recreatieenruimte.nl.

Hans Hillebrand

3. Eerste resultaten van onderzoeken beschikbaar

Deelnemers aan het InnovatieProgramma Recreatie en Ruimte hebben vragen door onderzoekers laten beantwoorden om hun innovatie verder te helpen. In deze nieuwsbrief bespreken we twee van deze onderzoeken en in een kort interview geeft de betrokken onderzoeker een beeld van de resultaten.

STIRR kan vragen die passen bij het doel van het programma en van betekenis zijn voor de systeeminnovatie als geheel laten onderzoeken.

Warme bedden of uitponden

In het project Waterdunen, was men nieuwsgierig welke bijdrage het warmebeddenconcept levert aan de regionale economie en hoe zich dit verhoudt met het concept van uitponden. Van het warmebeddenconcept spreekt men als een exploitant recreatiewoningen verhuurt, bij het concept van uitponden is de recreatiewoning in het bezit van een particulier, die de woning zelf gebruikt en/of verhuurt. Het zijn twee verschillende typen van verblijfsrecreatie.

De studie laat zien dat er aanwijzingen zijn dat het warmebeddenconcept meer toevoegt aan de regionale economie dan uitponden. Bij het warmebeddenconcept is de bezettingsgraad hoger, omdat recreanten de huisjes voor een kortere periode huren. Deze recreanten winkelen en recreëren vaak in de naaste omgeving, in de gemeente. Deze mensen besteden de eerste twee dagen het meest. Naarmate recreanten langer in een vakantiewoning verblijven zullen ze minder uitgeven. Een korter verblijf in een huurhuisje levert de regionale economie dus meer op dan een waarschijnlijk langer verblijf van een particulier in zijn eigen vakantiebungalow.

Toch is er een toename te zien van uitponden ten opzicht van warme bedden. Een belangrijke factor zou de prijs van de landbouwgrond kunnen zijn. Er is echter nog onvoldoende inzicht in de prijzen van landbouwgrond voor het warmebeddenconcept, respectievelijk het concept van uitponden voor de verschillende regio’s. Hier zal verder onderzoek voor nodig zijn.

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) financierde het onderzoek. Ernst Bos, DLO-onderzoeker bij het LEI voerde het onderzoek uit. Met hem hadden we een gesprek.

Warme-bedden of uitponden. Wat geniet de voorkeur van de recreant?
Het warmebeddenconcept komt relatief niet zo sterk van de grond als het uitponden. Het lijkt er op dat de rek eruit is, dat het aanbod van bungalowparken groot genoeg is. Dat uitponden beter van de grond is gekomen heeft ook wel te maken met de economie. Die was de laatste jaren zo goed dat mensen in de gelegenheid waren om een eigen huisje te kopen. Een eigen huisje is voor veel recreanten aantrekkelijk omdat ze het prettig vinden om naar het huisje te gaan wanneer zij dat willen. De projectontwikkelaar speelt daar dan op in door onder andere bungalowparken aan te bieden aan particulieren.

Voordelen van het warmebeddenconcept, dus een huisje huren, is dat het verblijf in een huurhuisje waarschijnlijk goedkoper is en dat men kan afwisselen, dus niet gebonden is aan één bungalowpark of omgeving.

Heeft het onderzoek voldoende informatie opgeleverd om er in een project als Waterdunen mee aan de slag te gaan? Zo ja, wat zou de volgende stap moeten zijn? Zo nee, welke informatie mist?
Er moet zeker nog een verdiepingsslag plaatsvinden. We zijn in dit onderzoek op zoek gegaan naar projecten waarvan we konden achterhalen wat het verschil in prijs van de landbouwgronden is tussen recreatieoorden met het concept van uitponden en warmebeddenconcept. Dit is een start voor een literatuuronderzoek. We zullen namelijk dieper moeten zoeken om echt aan te kunnen tonen dat er verschil is.

Wat we zouden moeten weten is wat de prijs van de grond voor zo’n project als Waterdunen was bij de aankoop, als landbouwgrond. Er is echter weinig informatie over. Als we die informatie boven tafel kunnen krijgen en de prijs van de landbouwgrond maakt daadwerkelijk het verschil waardoor het warmebeddenconcept minder goed van de grond komt, dan zou je voor een project als Waterdunen kunnen bekijken in hoeverre financiering, bijvoorbeeld door de Overheid, mee kan helpen om toch een warmebeddenconcept uit te kunnen voeren. Een betere bijdrage daardoor aan de regionale economie zou voor de overheden een reden kunnen zijn om zo’n concept voor een project als Waterdunen te steunen.

Welke betekenis hebben de verschillende concepten voor de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving?
Beide concepten hebben zo hun eigen effect op de ruimtelijke kwaliteit.

Bij een warmebeddenconcept kun je een hogere bezettingsgraad verwachten. De druk op een recreatiegebied zal dus ook hoger zijn. Je kunt zo’n recreatieoord wel plannen in een gebied waar je recreatie wilt, dus in een omgeving die wat minder kwetsbaar is. Het effect op de ruimtelijke kwaliteit is dus afhankelijk van de plek waar het recreatieoord ligt.

Bij het concept van uitponden kan het effect juist een lagere belasting van kwetsbare recreatiegebieden zijn. Iemand die een huisje in de Achterhoek heeft zal bijvoorbeeld minder vaak gaan wandelen op de Utrechtse Heuvelrug, zodat daar de belasting van het gebied minder wordt.

Welke factoren zullen, volgens u, bij de ondernemer het zwaarst wegen bij de keuze voor het warme-beddenconcept of het concept van uitponden?
Dat is toch het financiële plaatje. De ondernemer zal grond op moeten kopen en investeren in huisjes en dan moet het voldoende opleveren. De ondernemer zal ook in overweging nemen of er niet al een verzadigingsniveau is bereikt, of er niet al voldoende vakantiehuisjes zijn in Nederland. De economie speelt ook mee natuurlijk. In deze tijd van crisis zullen mensen liever wat dichterbij recreëren. Er zijn veel onzekerheden en ondernemers zullen voorzichtiger zijn in het investeren in recreatieverblijven, zeker in deze tijd.

Op welke wijze heeft het project Waterdunen baat bij dit onderzoek?
Een projectontwikkelaar, zoals bij het project Waterdunen, zal de overheden op de regionale effecten willen wijzen om ze mee te krijgen. Het warmebeddenconcept is gunstiger voor de regionale economie, heeft een duidelijk regionaal effect. Dit is ondermeer het innovatieve in het project Warerdunen. Daar zou tegenover mogen staan dat de overheden meefinancieren aan een aantrekkelijkere omgeving, bijvoorbeeld meer groen, om het bungalowpark aantrekkelijker te maken.

Quick scan recreatie en Location Based Services

Erna Kruitwagen, eigenaar van Recreatieoord de Panoven, zat met het volgende idee. Zij wilde voor het project Dijk van een Delta een GPS-tocht uitzetten, waarin deelnemers bij de interessante punten tijdens hun tocht een gesproken verhaal zouden horen. Dit zou uitgebreid kunnen worden met digitale foto’s en filmpjes. De GPS-tocht zou een onderdeel kunnen worden van het project Belevenis Netwerk van het Regionaal Bureau voor Toerisme KAN (Knooppunt Arnhem Nijmegen).

De InnovatieFaciliteit destilleerde daaruit de volgende vraag ‘Maak een Quick Scan van de mogelijkheden die technieken zoals digitale media en GPS bieden en ervaringen die er al mee zijn opgedaan’.

Doel van de quick scan is niet alleen om de techniek en de ervaringen van het inzetten van digitale media en GPS te verkennen, maar ook om de interesse te peilen en te wekken bij overheden, provincie, regionale recreatie-intermediairen en ondernemers om in de toekomst gebruik te maken van digitale media.

In de korte verkenning is een inventarisatie gedaan van ontwikkelingen en potentiële gebruikers. Een conclusie is dat de vraagstelling concreter moet en dat er keuzes gemaakt moeten worden om een project als Belevenis Netwerk succesvol te laten zijn.

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) financierde het onderzoek. Drs. Martin Goossen, onderzoeker bij Alterra, onderdeel van Wageningen UR, voerde het uit. We stelden hem een paar vragen.

Het Ministerie van LNV vroeg u, geïnspireerd door Erna Kruitwagen van Recreatieoord De Panoven, de mogelijkheden van digitale media en GPS voor recreatiedoeleinden te onderzoeken. Kunt u ons vertellen wat het doel is van het inzetten van digitale media en GPS?
Ondernemers kunnen digitale media en GPS inzetten om meer klanten te trekken. Deze media maken het mogelijk om aan bepaalde doelgroepen meer informatie te geven over het gebied waar ze recreëren. Door goed in te spelen op deze doelgroepen kan een ondernemer een hoger rendement genereren. Vanuit bedrijfsleven en andere organisaties is er op zich wel belangstelling voor, maar de groep die belangstelling toont is relatief klein. Het is een groeimarkt, dat wel. Dat zie je ook aan de verkoop van de Iphone en de PDA in Amerika. De nieuwe technieken schijnen in Amerika een enorme vlucht te nemen. Ook de verkoopcijfers in Nederland zijn stijgende. Ik denk dat het nog wel 1 à 2 jaar duurt, voordat duidelijk is wat men er precies mee kan doen. Op dat moment wordt het ook interessant om de mogelijkheden van de apparaten voor recreatie en toerisme verder uit te bouwen. Het zit nu een beetje in de voorfase. Men is wel druk bezig om diverse GPS-routes uit te zetten met passende verhalen erbij, maar het is nog onduidelijk hoeveel mensen dat daadwerkelijk gebruiken op dit moment. De belangstelling om zich op te geven voor het testen van zoiets, viel mij eerlijk gezegd wat tegen. Maar de mensen die er mee werken zijn enthousiast. Dat zijn dan ook de voorlopers, het duurt toch wel even voor het gebruik van deze digitale middelen algemeen goed wordt.

Kunt u voorbeelden noemen waar deze middelen al worden ingezet in de recreatie? Zijn deze succesvol? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is moeilijk om er echt de vinger achter te krijgen of ze echt succesvol zijn. In Twente heb je Abel, een routenavigatiesysteem voor fietsers en wandelaars. Abel is al vrij lang actief. Met dat routenavigatiesysteem kun je van hotel naar hotel fietsen of wandelen. Abel geeft allerlei informatie over de omgeving. Abel is nog steeds operationeel, dus ik neem aan dat het succesvol is, maar we hebben geen inzicht in de cijfers. Een ander voorbeeld zijn de fluisterboten in de Weerribben, daar zitten ook GPS-verhalen bij. Een arrangement is bijvoorbeeld de GPS-schattenjacht in Giethoorn. Ook dat lijkt succesvol. Maar ik ken ook voorbeeld van een project in Amsterdam dat twee jaar heeft gelopen en inmiddels is gestopt. Een systeem wat we zelf in ontwikkeling hebben is de Digitale Wichelroede, de DIWI. In een proeffase hebben we mensen gevraagd of ze een dergelijk systeem in de toekomst zouden gebruiken. De meerderheid zei dat ze dat zeker zouden gaan doen.

Dat hangt natuurlijk wel af van het prijskaartje en van wat de technische mogelijkheden al dan niet zijn. Niet iedereen heeft de een PDA of Iphone waar zo’n systeem op draait en als je dat niet hebt moet je dat apparaat huren. Om een voorbeeld te geven: bij Abel kun je bijvoorbeeld op een centraal punt een apparaat op halen. Daar betaal je dan 15 euro voor.

In uw conclusie/aanbeveling noemt u dat de vraagstelling helderder moet zijn, zodat nader onderzoek gedaan kan worden. Wat bedoelt u dan? Hoe helder kan de recreatieondernemer een dergelijke vraag maken?
Als we het voobeeld van Recreatieoord De Panoven bekijken: zij hebben ze al iets waarbij je via je telefoon een verhaal te horen krijgt. Ze willen dat graag uitbreiden met onder andere filmpjes en foto’s. Dat lijkt wel op wat wij met de digitale wichelroede gedaan hebben, maar daar hadden we een duidelijke doelgroep voor ogen. Die exacte doelgroep is bij de Panoven nog niet helemaal in kaart gebracht. Zo’n doelgroep zou dan vooral de groep toeristen zijn die in het verhaal geínteresseerd zijn en dat zal dus niet iedereen zijn. Als je digitale middelen wilt inzetten om meer mensen naar het recreatiegebied te trekken, dan zul je je toch moeten richten op verschillende doelgroepen. Voor de jongere recreanten zou je bijvoorbeeld iets gamingachtigs moeten ontwikkelen, waarbij je dan zijdelings iets met cultuurhistorie doet. Voor die groep is het gamingaspect dan het belangrijkste. Helderder moet worden voor wie je iets gaat ontwikkelen, omdat dat belangrijk is voor de content, de inhoud van het verhaal dat je wilt vertellen.

Bij Knooppunt Arnhem Nijmegen hebben ze de Liberationroute, die gaat over de tweede wereldoorlog. Ook dat moet je vanuit de vraagkant beredeneren. Wie zijn de toeristen die zoiets willen gaan doen? Dat is een bepaalde groep geïnteresseerden.

Daarbij liggen de punten van de route vrij ver uit elkaar. Je moet er dus ook goed over nadenken hoe lang de route dan moet zijn, want niet iedereen wil een hele dag fietsen of wandelen. Ook die voorwaarden moeten scherper neergezet worden, dus wat meer afgestemd op de potentiële doelgroep.

Als toeristen twee uur fietsen en ze komen langs zes à zeven Points of Interest (POI) dan moet dus ook het verhaal binnen die twee uur verteld worden. Zes à zeven informatiepunten tijdens een route blijkt wel een algemene stelregel te zijn. Dat kom je in meer projecten tegen. Er is een limiet aan de informatie die een mens op kan nemen. Op een gegeven moment is de belangstelling er wel af. Het verhaal moet spannend zijn. Leuk om naar te luisteren of naar te kijken.

Je kunt het bijvoorbeeld wel spannend maken door echte cliffhangers aan het eind van zo’n stukje verhaal bij een POI waardoor de toerist gestimuleerd wordt om het gehele verhaal verder af te luisteren.

Is er veel interesse bij de verschillende doelgroepen, en met name bij recreatieonder-nemers, om te investeren in dergelijke middelen?
Wat levert het de ondernemer tenslotte op aan extra inkomsten?
Dat hebben we niet helemaal onderzocht. In de helpdeskvraag hebben we vooral gekeken naar de inventarisatie van de technieken op dit moment en hun voor- en nadelen. We hebben niet allerlei ondernemers gepolst naar hun behoefte om er in te investeren. Die vraag is natuurlijk wel heel erg belangrijk, want het verhaal moet toch door de ondernemers vermarkt worden. Het KAN, bijvoorbeeld, gaat echt de boer op om ondernemers enthousiast te krijgen voor het project Belevenis Netwerk. Ik denk wel dat dat echt een randvoorwaarde is. We kunnen nog niet hard maken of het extra inkomsten oplevert voor de ondernemer, maar het levert natuurlijk wel goodwill op of in ieder geval goede reclame voor het bedrijf. Het leukste is natuurlijk als je dat ook kunt onderzoeken, bijvoorbeeld door mensen die een GPS-route gaan lopen korting te geven bij een horecagelegenheid en dan in kaart te brengen welke toeristen dat zijn Zo krijg je er zicht op of mensen geïnteresseerd zijn in de GPS-routes, of ze de route helemaal volgen of niet, welke POI’s ze hebben aangeklikt, hoe lang ze ergens zijn en wat de redenen daarvan zijn, wat ze besteed hebben etc.. Door dit alles te onderzoeken en te monitoren krijg je nuttige informatie en kan je het product aanpassen en verbeteren. Daarmee kun je andere ondernemers dan weer overtuigen van eventuele extra inkomsten. Een dergelijk onderzoek zou beter georganiseerd moeten worden. Het KAN zou daar een rol in kunnen spelen, door bijvoorbeeld een monotoring te doen naar de consument; wie dit zijn, hoe de middelen gebruikt worden en of ze inderdaad meer geld uitgeven door zo’n GPS-route te volgen.

Wat is de betekenis van een dergelijk idee als dat van Erna Kruitwagen voor de landschappelijke kwaliteit?
Voor de doelgroep die geïnteresseerd is in de verhalen van het landschap, en dat is niet zo’n hele grote groep, maar wel een groeimarkt, denk ik dat zeker bijdraagt aan de bewustwording van de kwaliteiten van het landschap. Zulke toeristen kijken toch anders naar het landschap als ze het verhaal erachter kennen. Een voorbeeld zijn de heuvels, als je weet dat zo’n heuvel een grafheuvel is, dan kijk je er toch met andere ogen naar, met meer respect onder andere.

Is er, volgens u, voldoende interesse bij de recreant om deze middelen in hun recreatiepakket mee te nemen?
Dat is afhankelijk van het type recreant. Niet iedereen is geïnteresseerd in een cultuurhistorisch verhaal. Dat zijn dan toch de mensen die met het motief interesse gaan recreëren. Er zijn vijf motieven voor mensen om te recreëren. Het eerste motief is gezellig samen op stap gaan met de familie, leuke dingen doen en pret beleven. Het tweede motief is even de batterij opladen, en daar hoort geen afleiding bij of extra inspanning. De derde motief noemen we interesse. Mensen die dit motief kiezen zijn de doelgroep voor onder andere cultuurhistorie. Deze toeristen zijn echt geïnteresseerd in het verhaal. Circa 14% van de Nederlandse bevolking kiest dit motief wel eens. Het vierde motief is volledig opgaan in de planten- en dierenwereld. Mensen die recreëren volgens dit motief zouden ook een doelgroep kunnen zijn, als het verhaal daarop wordt afgestemd. Ook die groep is ongeveer 13 à 14%. Het vijfde motief is de fysieke uitdaging. Toeristen die recreëren onder het derde en vierde motief zijn over het algemeen de oudere en hoger opgeleide mensen, waarvan de kinderen niet meer mee gaan. Dat is wel een groep die gaat groeien in de toekomst. De digitale middelen om het verhaal te vertellen, dus een GPS-route volgen met informatie via een Iphone of PDA, kan wel een meerwaarde betekenen voor deze groeiende groep recreanten.

Meer informatie over het onderzoek bij martin.goossen@wur.nl en

Goossen, C.M. et al, 2009. Quick scan recreatie en Location Based Services (in druk).

Goossen, C.M., R. van Lammeren & A. Ligtenberg, 2008. De Digitale Wichelroede en haar gebruikers. Interactieve Location Based Services voor cultuurhistorische landschapsbeleving. Wageningen, CGI report 2008-04. Alterra-rapport 1759.

Meer informatie over Rcreatieoord De Panoven kunt u vinden op de website
Meer informatie over Abel kunt u vinden op de website www.uitmetabel.nl.
Meer informatie over de Liberationroute kunt u vinden op de website http://www.liberationroute.com.

4. Samenwerking met GKC op het gebied van competentieontwikkeling

In het innovatieprogramma Recreatie en Ruimte vormt het ontwikkelen van de benodigde competenties voor (toekomstige) ondernemers en hun werknemers een van de themalijnen. In samenwerking met de Groene Kennis Coöperatie (GKC) denkt STIRR na over het besteden van aandacht aan de positieve relatie tussen recreatie en ruimte in het groene onderwijs. In 2009 was er een workshop met ondernemers uit het programma en vertegenwoordigers van het groene onderwijs.

Minister Gerda Verburg van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gaf in de recreatiebrief “Genieten van Buiten” aan dat ze graag een onderwijsprogramma bij de GKC tot stand zou zien komen. Sinds december vorig jaar vindt hiervoor vanuit Hogeschool INHolland Delft een verkenning voor een mogelijk programma plaats. Scholen en ondernemers worden geinterviewd over hun vragen en hun aanbod. Onderwijsinstellingen en recreatieondernemers met innovatieve ideeen op het terrein van recreatie en ruimte konden ondertussen al aankloppen bij de GKC voor ondersteuning van experimenten in het onderwijs via een zogenaamde KIGO-aanvraag (Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs).

Contactpersoon bij GKC: Anja Kleijn

E anja.kleijn@gkc.nl
T 0318-648 304